Fiction: Quis custodiet ipsos custodes

Nov 02, 2010 15:55


Quis custodiet ipsos custodes

Ik kon het zonlicht proeven op haar huid. De zoete smaak van goedkope zonnebrandcrème als hors d’oeuvre en de onderliggende scherpte van UV-licht toen ik haar open brak en dronk.

De avond was pas gevallen toen ik merkte dat ik gevolgd werd. De restwarmte van overdag hing in de lucht als een niet nagekomen belofte, wat de avond zwaar en geurig maakte. Door het geluid van zijn voetstappen wist ik meteen wie het was. Ik kende zijn unieke manier van bewegen; vloeiend en dodelijk. Het ritme veranderde niet, maar zijn aanwezigheid brandde meer hoe dichter bij hij kwam. Ik ging de eerstvolgende hoek om en maakte me uit de voeten. Een decennium lang was ik veilig in San Francisco. Tijd voor een nieuw uitzicht.

De wereld was in chaos. Twee rustige jaren had ik, om een bestaan in het oosten op te bouwen, toen mijn wereld uit elkaar viel. Vampiers bestaan. Het nieuws was overal. Een coven slordige nieuwe vampiers waren stom genoeg om zich te laten betrappen; duizenden jaren geheimhouding bleek voor niks geweest. De meesten van mijn soort doken onder, verdwenen compleet van mijn mentale radar en sloten zich af in ballingschap tot de storm was overgewaaid.
Ik stond op de verbrande as van anonimiteit en maakte plannen voor een nieuw keizerrijk.

Er is een hoop te verdienen in schadebeperking, kwam ik achter. Ik had overal mogelijkheden open liggen, wachtend tot mijn net zich kon sluiten. Ik profiteerde van ons ongeluk; verhulde vampiermoorden, zorgde voor manipulatie van medische zaken en bedacht het, al zeg ik het zelf, geniale concept van de ondergrondse bloedbank. Voortbestaand op een netwerk vrijwillige bloeddonors, die als tegendienst niks meer schijnen te willen dan mijn aanwezigheid. Het is verrassend makkelijk om mensen te strikken. Ze schijnen wanhopig te zijn om je te geloven en sympathie voor je te voelen.

Ik voelde zijn schaduw als een aanwezigheid aan de rand van mijn bewustzijn. Nog geen vier jaar had ik hier gehad, en ik was niet bereid om weer te vluchten. Er waren anderen net zo opportunistisch als ik, in andere staten. Anderen die in het vacuüm van hiërarchie structuur hadden geschapen, macht hadden vergaard. Ik had een troon, en ik was verre van bereid die op te geven.

"Hallo, Eric," zei hij.
Omlijst door straatverlichting wachtte hij me op. Hij droeg een verwassen T-shirt en een nieuw gezicht.
"Ook verstoppertje spelen wordt saai na duizend jaar. Ben je al klaar voor me?"
Ik glimlachte.
"Blijf dromen, Ash. Dat zal ik nooit zijn."
Ik voelde zijn ogen op me toen ik van hem wegliep, en ieder moment sindsdien.

Zomers zijn altijd het ergst. De drukkende warmte van de nacht zonder zon, de korte dagen, de uitgestrekte oppervlaktes blote huid en menselijke geur van bloed en huid en luxeproducten. Zelfs nu nog herinner ik me zomers van toen ik jong was, wazig en onscherp, als zwart-wit foto's vergeleken met het heden in technicolor.
Hij liep alsof ons land hem toebehoorde. Zijn stem was iets donkers, wat zich rond je gedachten kronkelde en niet meer losliet.
"Wat wil je, Eric, zoon van Bernard? Wat wil je meer dan wat dan ook ter wereld?"
Hij gaf het aan me. Ik kan niet ouder geweest zijn dan dertien.
Zeven jaren lang zouden al mijn verlangens uitkomen.
Zeven jaren na de dag dat ik mijn hart en lichaam aan hem gaf zou hij terugkomen voor mijn ziel.
Hij liet me achter in het donker, leeg en koud en alleen, met een meer dan vermoeden dat ik een verschrikkelijke fout had gemaakt.

Mijn kleine hoekje kalm en controle in een wereld in chaos werd onrustig. Ik kan geen zaak draaien zonder stabiele plek. Ik kon geen stabiele plek hebben in een vervallen locatie. Ik moest undercover gaan als mens, vulgair als dat idee was.
Ik zie er al meer dan een millennium uit als een jongen van zestien, en zal dat altijd blijven doen. Het heeft zijn voordelen en nadelen gehad, en het nieuwste nut wat ik ervan ondervond was het vertrouwen winnen van jongeren op de plaatselijke middelbare scholen. De invloed die ik zou hebben als ik daar fulltime undercover kon gaan was verleiding die me ieder moment bijbleef.

De zomer liep ten einde, de eindeloze uren zon van juli maakten plaats voor de zwoele avonden van augustus. Dit waren de avonden dat de straten 's avonds bijna nog drukker waren dan overdag. Mijn nieuwe buren vroegen zich niet af waarom de nieuwe bewoner 's avonds laat op pad was; me uitgeven als student leek de meest praktische optie. In de avonden dwaalde ik rusteloos, bevangen door zomer met hitte in mijn hart, op zoek naar iets waarvan ik niet wist wat het was.
Binnen enkele minuten vond ik mezelf tegen een muur aangedrukt door een vreemd, maar bekend, lichaam.
"Dit lichaam past je veel beter dan de vorige," zei ik tegen mijn belager. Hij glimlachte, een onregelmatige lach die eruitzag alsof iemand anders de spieren van zijn gezicht bediende.
"Vind je hem leuk?" vroeg hij. "Ik draag een filosofiestudent dit keer."
Zo zag hij er ook uit, met lang bruin haar en afhangende schouders. Hij droeg het lichaam als een slechtzittend pak. Hoe vaak hij ook van gezicht veranderde, hij bleef altijd herkenbaar in de massa voor mij. Twee dingen veranderden nooit: zijn donkere, onaardse stem, zelfs niet met nieuwe, onbekende stembanden, en zijn ogen; diepteloos en levenloos zwart.
"Ik ben moe van het wegrennen," zei ik hem. Het zwart van zijn ogen vloeide uit totdat al het wit verkleurd was. De honger in hem was te lezen in zijn gespannen houding, in zijn lach die steeds minder menselijk werd.
"Maar ik geef niet op," glimlachte ik, en wachtte tot de kille woede zijn gezicht over zou nemen. "Je kan blijven, en je kan wachten."
"Ik heb meer dan een leven lang om te wachten," zei hij, en kuste me. Toen hij zich terugtrok waren zijn lippen besmeurd met bloed. "We hebben een deal."
Al een millennium lang had ik geen last meer van menselijke lichamelijke reacties als kippenvel. Desondanks waren dat de enige woorden die mijn haren recht overeind konden laten staan.

Dagen later, de laatste weken van de zomer, wachtte ik de zon op.
Ik was zestien toen ik mijn laatste zonsopgang zag. Ik verlangde naar avontuur, en zoals met alles wat ik me wenste, kreeg ik dat. De sluipmoorden in mijn stille Franse dorpje veroorzaakten opschudding en paniek. Voor mij was de moordenaar mijn verlossing.
Hij wijdde me in zijn wereld in, een wereld van duisternis en bloed, en ik ben weggegaan zonder om te kijken.
Drie jaren later dook Ash op, een wervelwind van razernij en wraak. Hij kwam voor mijn ziel, maar mijn ziel was sinds jaren onaantastbaar. Ik ben noch levend, noch dood. Ash kan me niet raken, en kan zijn prijs pas innen als ik uiteindelijk, voor de tweede keer, definitief sterf.
De woede van een demon is angstaanjagend. Ik ben weggerend en nooit meer gestopt.

Ash stond achter me. De wind raasde door zijn haar, gooide het alle kanten op, maar Ash leek niks te merken. Wie bewaakt onze bewakers? Zelfs ik kan bewaakt worden door Ash, hoewel ik lang onder de veronderstelling was dat ik de ultieme soevereiniteit had over de zwakkere mens. Er is altijd iemand machtiger, zelfs voor Ash zijn soort.
"De zomervakantie loopt ten einde," zei ik in zijn stilte.
"En daarom geef je jezelf eindelijk aan mij?"
"Nee, Ash."
Hij kwam naast me zitten, bungelend met zijn voeten over de rand. In het donker leek hij bijna menselijk.
"Je kent me, ik ben nooit tevreden met minder."
Weer die onaardse glimlach, de mond die bewoog zonder dat de rest van zijn gezicht meedeed.
"Als ik in de zon kan lopen kan ik onder de mensen lopen, alsof ik een van hen ben. Dan kan ik werkelijk iets goeds maken van de ontdekking van ons bestaan."
Zijn echte lach was een langzame, rollende echo.
"Dan schep je een nieuwe era voor de vampiers? De Soboul-dynastie?"
"Dat is het plan," zei ik. De horizon kleurde roze, en ik duwde mezelf omhoog tot ik op de rand van het dak stond.
"Ik zie je aan de andere kant, Eric."
"Geloof me, Astaroth. Je zult altijd op me blijven wachten."

De zonnestralen raakten mijn huid, en onmiddellijk schoot er vurige pijn door mijn lichaam. Ik kneep mijn ogen dicht voor de intensiteit van het licht, en voelde mijn hele lichaam protesteren en branden. In lange tijd had ik me nog nooit zo levend gevoeld. Of ik daar vijf minuten stond of een half uur wist ik niet. Toen ik mijn ogen opende zat Ash nog steeds achter me. Iedere stap deed pijn, maar het was draaglijk. Ik leefde. Ik leefde.
Ik had gedaan wat nog niemand van mijn soort had gedaan, en ik leefde.

Ik keek de zon aan en lachte, en de demon lachte met me mee.

creative: because the night, creative: writing

Previous post Next post
Up