Ik loop langs een erotheek, of hoe je zoiets dergelijks noemt. "Super erotisch!" en "Geile meisjes, peepshows!" schreeuwt de etalage in felgele, groene, rode en oranje letters, lettertype comic sans.
Het is een hangplek, voor de meest uiteenlopende mensen. Nuja. Misschien komt het door de parkeerplaats die er voor ligt, maar iedereen in de buurt van de erotheek is verdacht. Ik zie ze naar mij kijken, mijn lichaam keuren. Ik kijk terug. Die man daar, met dar bierbuikje, ik weet zeker dat hij wel een paar honderd eurootjes voor een uurtje met mij over heeft, terwijl die hippe neger, die mij een knipoog geeft, mij hoogstens twee ordinaire heineken biertjes zou schenken. Ik zeg wat mannen gedag, voor de grap. Sommige geven maken een vulgaire beweging met hun tong, wat mij deugd doet. Want zonder vieze mannen, waar zou ik dan zijn? Waar zou ik dan mijn waardering uit moeten putten?
Uit het soppen van de wc's wat ik zojuist gedaan heb? Op mijn knieën de remsporen in de mannenwc's van de nuon-kantoorklerken wegborstelen, terwijl het zweet op mijn voorhoofd parelt en ik nadenk over wat mijn moeder me genoemd heeft. Egoïstisch, onhandelbaar. Ik denk maar niet aan wat mij te wachten staat, straks, thuis, straks, ooit, als, inrichting, nee!; soms is wc's poetsen best fijn. Vluchten.
Maar een stem onderbreekt mijn gedachtengang ruw met in gebrekkig Nederlands "wat ben jij langsaam!". Ik verontschuldig mij aan de hoofddoekenteef en haast mij naar de volgende pispot. Ik mag dan wel een waardeloos kreng zijn, maar morgen kunnen de nuon-medewerkers weer lekker in een schone pot kakken, dankzij mij. Dat is íets, dus ik besluit voorlopig maar te blijven leven. Wc's poetsen is mijn hogere plan, kennelijk. God kan de pot op en wel die die ik nauwkeurig voor hem gepoetst heb zodat hij blinkt als een troon voor een koning met diarree.
"Mijn man is dood".
Na opmerkingen als deze hoort een doodse stilte te vallen, maar verrek, mijn lippen bewegen en vragen geinteresseerd "Waaraan, als ik vragen mag?" nadat ik een beleefd "dat spijt mij" heb uitgekermd. Het spijt mij echter helemaal niet, dat dat uilskuiken van haar een verkeers-ongeluk in Marokko heeft gehad en op de koop toe ook nogeens gestorven is. Ik vind het sterven van je man geen reden om naar Nederland te verhuizen, trouwens, maar dat is weer een geheel andere zaak. Begrijp mij niet verkeerd, ik vind het meer dan vervelend voor de minzame Marokkaanse vrouw die voor me zit, haar verdriet voel ik alleen al bij de aanblik van de zwarte randen achter haar nagels. Doch mijn schuld is het geenszins, dus wat zou mij moeten spijten? Weltzmersch kan mijn kont kussen, ik heb al genoeg aan mijn hoofd. Zoals het een goede egoist en narcist betaamt, ga ik jullie nu even vertellen wat. Nog een uurtje werken, dan schijten omdat ik weereens geen geld had voor normale sigaretten en de totschijtaanzettende sigaretten van de Aldi moest aanschaffen, en dan depressief zeiken over dingen die mij niet aangaan. Nee, ik ben me daar een druk vrouw. Maar even terug naar de zwarte randen en hoofddoek. Rustig roken we een sigaretje en staren we voor ons uit. Ze kijkt naar de klok en staat prompt op. "Ik ben even twee minuten weg." Ik kijk kennelijk enigszins verrast, al was dat niet mijn bedoeling, want die twee minuten zijn nou niet bepaald niet zonder haar door te brengen, ik heb immers mijn sigaret en stilte, want ze verklaart "Bidden". Ze pakt een plastic tas en zondert zich af. Als ze terug komt, steekt mijn nieuwsgierigheid de kop op en dwingt mij tot de onbenullige, debiele en ronduit stompzinnige vraag "Hoe weet je eigenlijk, hier in dit Nuon-kantoor, waar Mekka ligt?". Na die vraag zo'n drie keer herhaalt te hebben en voor d'r uitgespeld te hebben, vertelt ze me dat ze daar een apparaat voor heeft. Jezus. Een soort van religeus' compas, een moslimse crucifix. Met een vuilniszak als matje. Prachtig. Ik zie winkels voor me met alleen die apparaten, in alle kleuren, vormen en maten. Dit fascineert mij zo ontzettend, dat ik doorvraag. Meer onbenulligheid stroomt uit mijn mond alsware het de diarree van God. Over hoofddoeken en dergelijke, de hele ratteplan. Ze bidt vijf keer, of drie keer, dat ben ik vergeten, op een dag en maakt zeven uur op een dag schoon. Het werk vindt ze vreselijk, ze neemt dan ook kwartier een rookpauze en op een beetje met een nat doekje zwaaien na, maakt ze betrekkelijk weinig schoon. Op de vraag of ze eenzaam is, lacht ze. "Ik heb mijn familie toch!". Ik kan hier niet bij en kan alleen maar een groot respect, of gewoon jaloezie jegens deze vrouw opbrengen. In mijn belevingswereld is je familie hetgeen je zo hardnekkig mogelijk hoort te vermijden. Mijn logica maakt er een potje van, en zodra ik hoest voel ik bloed in mijn slipje stromen. Geen geld voor tampons. En tampons stelen vind ik een treurige zaak. Maar wel schattig.
En warempel! Er werkt nog een neger bij mij ook! Dit maakt natuurlijk alles dubbel, dwars en donkerbruin goed. Zijn glimmende hoofd, zijn fale spijkerbroek, zijn starende blik. Hij staart en ik blink. Eens zal hij heersen, nu maakt hij schoon. Ik wil hem neuken in het bezemhok om hem te laten weten dat ik hetzelfde voel. De wanhoop in het dweilsop. Samen verdrinken we niet, maar we verzuipen. En of dat iets slechts is, dat wil ik ook weleens weten. Realiteit is een opgezet plan, een scenario, waar wij allen gretig aan mij werken. De één door dood te gaan, de ander door te leven. Negers zullen ooit de wereld overheersen, dat weet ik zeer zeker. Intelligentie verkrijg je niet door naar harvard te gaan, intelligentie krijg je door met een revolver op zak de stoep te vegen. Door zwijgend een wc schoon te boenen en er vervolgens in te poepen. Door te zwijgen.
En biologische wapens, who the fuck cares! Ik wed dat alle negers bij elkaar een sterker leger vormen dan heel Bush's rampenplan bij elkaar. Ja, als straks de wereld bestormt wordt door B.A's, zeg niet dat ik het je niet gezegd heb! Waag het niet!
Maargoed. Vooralsnog maakt deze neger, die ik dus graag in een willekeurig bezemhok wil slepen, schoon voor 4 euro zoveel en ik bied hem een snoepje aan. Je moet de toekomstige wereldleiders te vriend houden, dunkt mij zo, bovendien wil ik deze neger graag eens in een bezemhok slepen. Enfin, hij pakt het snoepje gretig aan en besluit de zeldzame woorden die hij uit zijn mooie mondje perst aan mij te schenken. Voor wat hoort wat. Zijn warme stem doet mij sidderen. Hij woont in een studentenhuis, vertelt hij. Zo, zo. Hij vraagt waar ik woon, wat ik natuurlijk uitgebreid vertel en hij klopt me op mijn schouder en vertrekt. En bedankt voor het snoepje! roept hij me na. Nee, jij bedankt, denk ik en tevreden knik ik. Ik denk dat de zaken er goed voor staan, zo.