Behendig glipt in 't donker, na het schuiven van de grendel, Thisbe naar buiten. Niemand ziet haar. Met gesluierd hoofd vindt ze het graf en zet zich bij de moerbeiboom te wachten. Door liefde denkt ze niet aan angst. Daar nadert een leeuwing, de kaken schuimend en nog vers besmeurd met bloed van ossen, op weg haar dorst te lessen in een bron daar in de buurt. Thisbe van Babylon ziet haar van verre in het maanlicht en zoekt met bange voet haar toevlucht in een donkere grot. Terwijl zij vlucht, voelt ze haar sluier van haar schouder glijden. Als de leeuwin haar dorst heeft gelest en terugkeert naar het bos, stuit zij bij toeval níet op Thisbe, maar op die sluier, tere prooi voor die bebloede muil.
Piramus, later weggegaan, ziet in het mulle zandpad het voetspoor van een leeuw, geen twijfel aan, en zijn gelaat verbleekt geheel. Maar als hij ook de bloedbevlekte sluier ontdekt roept hij: "Eén nacht jaagt twee gelieven in de dood en van die twee had zíj nu juist verdiend heel lang te leven! Ik ben de schuldige! Ik stortte jou in 't ongeluk, omdat ik je in 't donker naar een plek zo vol gevaren liet komen en hier zelf niet eerder kwam! Ai, leeuwen, ruk mij maar aan stukken, vreet mijn zondig vlees met wrede kaken, kom maar te voorschijn uit de grotten van dit rotsgebied! Maar nee, 't is laf de dood te roepen..." en hij pakt de sluier van Thisbe op, loopt naar de schaduw van de moerbeiboom, stort tranen op dit langvertrouwde kledingstuk en kust het en zegt nog: "Hier, drink nu dan ook de stromen van míjn bloed", en heeft het zwaard, dat aan zijn zij hing, in zijn buik gestoken, trok het direct daarna, reeds stervend, uit de warme wond en lag zieltogend op de grond. (...) De vruchten van de takken werden door de bloedfonteinen donker van kleur; de wortels, diep doortrokken van het vocht, kleurden het hangend moerbeifruit met donkerrode tinten.
Dan, trillend nog van schrik, maar om op tijd te zijn voor hém, keert Thisbe terug. Ze zoekt haar minnaar met verliefde ogen, wil hem vertellen wat voor dreiging zij heeft overleefd. Ze weet dat hier de plek is, ze herkent de moerbeitakken, maar door de kleur der vruchten aarzelt zij. Is dit hem wel? En dan, in twijfel nog, ziet ze, stuiptrekkend in een bloedplas een lichaam, wijkt wat stappen terug, en met doodsbleek gelaat, bleker dan buxushout, trilt ze opeens, zoals het zeevlak siddert, wanneer een lichte wind over het water strijkt. Wanneer ze na die eerste schrik haar eigen lief herkend heeft, beukt ze met luid misbaar en onverdiend haar schouders beurs, rukt zich de haren uit, werpt zich op dat geliefde lichaam en stort haar tranen in zijn wond; haar tranen en zijn bloed vloeien ineen. Ze overdekt zijn koud gelaat met kussen roepend: "Oh Piramus! Welk onheil nam jou van mij weg? Piramus! Antwoord dan! Het is je teerbeminde Thisbe die roept, toe, luister dan en hef je hoofd wat van de grond!" Bij Thisbe's naam sloeg Piramus zijn stervenszware ogen nog op, keek haar nog eenmaal aan en sloot ze voor altijd.
Toen zag zij ook haar sluier, zag ook zijn ivoren schede waarin geen zwaard stak. "Ach, mijn lief! Jouw hand," zo riep ze uit, "jouw liefde bracht aan jou de dood. Hier, ook mijn hand heeft kracht voor zo'n zelfde daad, ook ik heb lief. Dat geeft mij stervenskracht. Ik zal je volgen in de dood, ik zal jouw droeve noodlot én lotgenoot worden genoemd. Eerst kon alleen de dood jou van mij scheiden, en nu kan de dood zelfs dat niet meer! Toch heb ik, sprekend voor ons beiden, nog een laatste vraag aan mijn, maar ook aan Piramus' zo diepbedroefde vader: wij waren één in liefde, één tot op ons laatste uur, o, sta ons toe ook in eenzelfde graf vereend te blijven! En laat de boom, die met zijn loof nu nog één van ons het trieste lichaam overdekt, en spoedig van ons tweeën, voorgoed de tekens van ons sterven tonen in zijn vrucht: rouwkleurig zwart, ons beider bloed ter nagedachtenis." Met deze woorden richtte zij de zwaardpunt op haar borst en stortte zich in 't ijzer dat nog warm was van zijn sterven.
De goden hebben haar gesmeek verhoord, hun vaders ook, want als de moerbei rijp is, is zij zwart; en wat de vlammen van het tot as hebben verbrand, rust samen in één urn.